Ga naar belangrijkste inhoud

Komodovaranen komen voor op vier kleine eilanden in Indonesië: Flores, Rinca, Padar en Komodo, waar de varanen hun naam aan danken. Daar leven ze in gemengde landschappen van bossen en droge savannes. Ook in kustgebieden met mangrovebossen komen ze voor. Jonge dieren blijven vooral in bosrijke gebieden, waar ze in de bomen klimmen als bescherming tegen roofdieren.

Komodovaranen jagen soms op grote prooien, zoals herten, zwijnen en buffels. Hiervoor bezitten ze een dodelijk wapen: gifklieren. Wanneer ze in een prooi bijten, stroomt dit gif uit de gifklieren het bloed in van het prooidier. Eenmaal vergiftigd raakt de prooi langzaam verzwakt en zal deze uiteindelijk dood neervallen. Soms achtervolgt de komodovaraan zijn prooi wel een week voordat de prooi bezwijkt aan het gif. Daarna volgt een flinke eetpartij: de komodovaraan kan per keer wel 80% van zijn lichaamsgewicht eten!

Eén van de grootste bedreigingen voor de Komodovaraan is het verlies van leefgebied. De lokale bevolking brandt bijvoorbeeld stukken savanne af om ruimte te maken voor landbouw. Daarnaast jaagt de lokale bevolking op de prooidieren van de Komodovaraan. Bij gebrek aan ander voedsel vallen komodovaranen het vee van de boeren aan. Om hun vee te beschermen, doden boeren varanen die te dichtbij komen. Hierdoor is het aantal Komodovaranen in het wild sterk afgenomen. Maar door klimaatverandering lijkt het leefgebied verder te krimpen: in 2100 dreigt 30% van de eilanden waar ze voorkomen door zeespiegelstijging onder water te liggen.

De Komodovaranen in Blijdorp worden gehouden op een temperatuur van 30ºC, ongeveer zo warm als het gebied waar ze van nature voorkomen. De volwassen dieren hebben elk hun eigen verblijf en worden alleen bij elkaar gezet voor paringen. De jonge dieren worden ook apart gehouden van de ouders: Komodovaranen doen namelijk niet aan nestzorg en eten zelfs jonge Komodovaranen als ze de kans krijgen! Door de eieren op tijd weg te halen bij de moeder, krijgen de jongen de kans om op te groeien en bij te dragen aan het voortbestaan van de soort.